De leger Triumph 3TA

 

 

 

prototype uit 1965, let op de tassen en kettingkast

 

 

Toen het Nederlandse leger in 1966 zo'n 1100 stuks 3TA’s kocht, was dat een miljoenenorder.

Triumph kampte in die periode, gedwongen door BSA, met een capaciteit probleem. Men kon de vraag niet aan en half afgebouwde motoren werden domweg buiten gezet. Dat gebeurde ook met de 3TA’s. Die werden voor de fabriek op het gras gezet met een zeildoek eroverheen. Door de vochtige september maand en het opgroeiende gras kregen ze al snel last van roestvorming. In de fabriek moest er weer heel wat hersteld worden. Dat sommige 3TA’s water in het frame hebben lijkt achteraf nogal duidelijk. Ondanks het perfecte onderhoud in het leger, volgens vaste maatstaven, zoals na zoveel kilometer dit oliën en dat nasmeren en dat vervangen, bleven de 3TA’s onderhoudsgevoelig.

Harry Meijer had bv. een onderhoudsunit voor de regio West. De blokken werden perfect gerestaureerd, kwamen bij de legereenheden en daar sleepte men de blokken over de grond zodat de olieleidingen van aluminium afbraken. Om maar wat te noemen. Het goede werk van de specialist werd vaak vernietigd in de kazernewerkplaats. Toch bleven de 3TA’s redelijk heel.

 

Soesterberg 1988

 

 In 1988 kwamen ze te koop voor het grote publiek. Rijen 3TA’s stonden te kijk in Soesterberg. Vaak een triest gezicht omdat er geen overkapping was en de motoren in weer en wind stonden. Vaak waren het ook nog wrakken. Alles werd in kavels verkocht aan de hoogste bieder. Meestal ging het om handelaren in duistere spullen. Die begonnen meteen het motorpubliek met hoge prijzen om de oren te slaan. Gelukkig was dat publiek verstandig en wachtte men af. Alles wat niet meer rijdbaar was ging naar de schroot, d.w.z. de Hoogovens te IJmuiden.

Legertassen, kapotte wielen, spatborden, tanks, buddy’s, al het metaal verdween als het niet goed genoeg meer was. Achteraf zonde, zou je zeggen, maar zo gaat het nu eenmaal als het product overbodig is.

 

prototype uit 1965

 

In de TOCN is de groep eigenaren van 3TA’s de op een na grootste. Eerst komen de T140’s uit de jaren zeventig en dan de 3TA’s. Zo’n 200 stuks! Dat had u niet gedacht met die club van meer dan 1200 leden, het is wel een feit. En de vraag blijft. Liefhebbers plaatsen nog steeds advertenties. Massa’s mensen willen een eenvoudige klassieker die makkelijk te onderhouden is en geen problemen geeft. De 3TA is zo’n motor. Voor het Nederlandse leger werd hij een beetje aangepast met een Solex carburateur, een speciale ontluchting, een halve buddy, een 2 in 1 uitlaatsysteem, en legerzijtassen, verder overal groene verf op alles, maar in wezen was het een gewone 3TA (note: de versnellingsbak werd ook voorzien van andere tandwiel verhoudingen, WR (Wide Range) om in het terrein te kunnen rijden).

De 3TA begon zijn leven in 1957 in Meriden. Het was de eerste unitconstructie en de bijnaam Twenty One betekende zowel het eenentwintigjarige Jubileum van de Triumph Engineering Company als ook twenty one inches, de maat in Amerika, voor 350cc.

De eerste modellen hadden een plaatomhulling, de beroemde ‘bathtub’. Langzamerhand verdween het plaatwerk zodat de 3TA steeds kaler werd. Tot het eind in 1966 bleef overigens de nacelle behouden. De leger 3TA’s hadden trouwens ook nog een platte voorrem uit de jaren vijftig, toen de burger 3TA’s al volle trommelremmen hadden. Hoezo zuinigheid? In het contract was natuurlijk van alles “uitgekleed”. Toch had de 3TA een paar uitgekiende ideeën. Zoals de scharnierende buddy en het unitblok. Dat het frame de 18 pk nauwelijks aankon was in die periode bijna normaal. Alles werd gebouwd op goedkoopte, niet op sterkte. Er was zelfs een periode dat Triumph de bovenbuis verving door de benzinetank. Die moest de rest maar verbinden! Daar kwam de fabriek heel snel op terug. Feit blijft dat de burger 3TA’s in het algemeen dweilers waren die ondanks het lichte gewicht geen goede wegligging hadden. De leger 3TA’s zijn in dat opzicht beter. Niet alleen omdat de het de laatste modellen uit de serie waren, maar ook door de aandacht van Doug Hele in die periode aan de voorvork en de swingarm gaf. Alles werd beter en later nog beter met oliekanalen en terugvoerkleppen. De swingarm kreeg een stevige bevestiging in de schetsplaat. De leger 3TA was de eerste die daar mee te maken kreeg.

Ondanks zijn fouten blijft het daarom een prima motor, die ook nog eens makkelijk te restaureren is.

 

 

Bron: TOCN Tiger nummer 9 februari 1995

 

Foto's: bovenste en onderste LFFD*, midden onbekend

*Copyright: Sectie Militaire Geschiedenis Koninklijke Landmacht